We zoeken naar specifieke effecten in de drugs die we gebruiken, of we die nu als goed voor onze gezondheid, ter ontspanning of voor de kick, of als sleutel tot andere werelden zien. Maar de effecten van drugs zijn afhankelijk van ons geestelijk en lichamelijk gestel, van onze cultureel bepaalde verwachtingen over hun effecten, en van invloeden uit onze sociale omgeving.
Sinds de jaren 1970 moeten drugs die door de farmaceutische industrie op de markt worden gebracht steeds meer voldoen aan bepaalde algemeen geldende standaarden. Deze standaarden zijn gebaseerd op statistische resultaten: d.w.z op de gemiddelde effecten die ze hebben op de gebruiker. Op deze manier willen we meer veilige drugs verkrijgen. De SSRI’s als Prozac en Seroxat zijn hiervan een bekend voorbeeld, maar het gaat eigenlijk om alle psychoactieve drugs.
Tegelijk willen we drugs die aansluiten bij ons individuele profiel. Dat individuele profiel definieren we echter aan de hand van algemene standaarden. Waar we in de jaren zestig en zeventig moeite hadden met drugs die ons ‘normaal’ maakten en geschikt voor het werk van alledag, lijken we die nu juist te willen. Maar de standaarden van de drugs gelden alleen voor de gemiddelde mens, en wie is er gemiddeld?
Brengt standaardisatie meer orde in de productie en het gebruik van psychoactieve drugs, of juist meer wanorde? De paradox van orde en wanorde wordt nader onderzocht in een speciaal nummer van Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences dat nu in druk is en geredigeerd is door Toine Pieters en mijzelf.
Wij denken dat bestudering van het proces van standaardisatie iets kan zeggen over het disciplineren van onze mind-bodies en over onze eigen rol daarin.