De resultaten van mijn onderzoek naar de geschiedenis van de drugssmokkel in Nederland zijn in eerste instantie vastgelegd in een academische Engelstalige versie voor Manchester University Press. Sinds die publicatie kreeg ik steeds meer geluiden te horen dat het jammer was dat een boek over zo’n actueel en maatschappelijk relevant onderwerp niet heel toegankelijk was voor de niet-academi-sche Nederlandse lezers en lezeressen. Bovendien eindigt het boek rond 1995, terwijl we ondertussen alweer een kwart eeuw verder zijn. Ik heb daarom, na overleg met en met instemming van de Engelse uitgever, een nieuwe versie geschreven bestemd voor de Nederlandstalige publieksmarkt. Op 14 oktober verschijnt deze versie bij de Walburg Pers.
Dit is geen directe vertaling van het Engelse boek. In vergelijking met de Engelstalige rapportage is enerzijds de tekst met bevindingen met ongeveer de helft teruggebracht. Theoretische en historiografische gedeeltes zijn tot een minimum teruggebracht. Anderzijds is er nieuw materiaal toegevoegd: nieuwe verhalen over de drugssmokkel van de afgelopen eeuw die illustratief zijn voor het functioneren ervan, en een heel nieuw hoofdstuk over de situatie vandaag de dag en de ontwikkelingen in de afgelopen vijfentwintig jaar. Leidraad voor het boek is een nieuwe metafoor voor het functioneren van de drugssmokkel: niet de Godfathers en Scarfaces die zulke geliefde rolmodellen zijn voor jonge would-be criminelen, maar Marten Toonders stripfiguren Bul Super en Hiep Hieper.
Bul Super en Hiep Hieper debuteerden in 1944 en vertonen duidelijke overeenkomsten met de onderwereldfiguren uit Toonders tijd. Het zijn opportunistische vrije jongens zonder moraal, steeds op zoek naar nieuwe en meestal illegale activiteiten om geld te verdienen. Super wordt door Hieper de baas genoemd, hetgeen slechts betekent dat de eerste de laatste domineert door zijn persoonlijkheid en fysieke kracht. Super en Hieper zijn individualisten. Tegelijk zijn ze sociaal en cultureel ingebed in de onderwereld van hun stad Rommeldam: door hun sociale contacten en ontmoetingsplekken, en door een gedeelde culturele kijk op de wereld. De beide ‘zakenlieden’ hebben een uitgebreid netwerk van gelijkgestemde onderwereldfiguren in de Rommeldamse kroegen en stegen. Regelmatig slagen ze er ook in tijdelijke verbonden te sluiten met de Rommeldamse bovenwereld. Maar er is geen sprake van een georganiseerde misdaad, slechts van wisselende samenwerkingsverbanden. Alleen in 1966 lijkt Super een stap verder te kunnen gaan als hij in het verhaal Bombom de Geweldige de onderwereld van Rommeldam verenigt in de Zwarte Gruwel, een bende van roofovervallers en ontvoerders, maar het succes ervan is (zoals bij de meeste van zijn ondernemingen) slechts van korte duur.
Bul Super en Hiep Hieper, hoe fictief hun bestaan ook is, zijn schoolvoorbeelden van de criminele anarchie die de Nederlandse drugssmokkel de afgelopen eeuw heeft gekenmerkt.